Overzicht van het Oude Testament

In geestelijk perspectief

We hebben in onze eerste studie het Oude Testament, het ‘eerste’ testament, benaderd vanuit het licht van het ‘tweede’, het Nieuwe Testament. Daarmee hebben we een geestelijk perspectief geopend. We hebben gesproken over ‘eerste’ en ‘tweede’ dingen en gezien dat de tweede dingen de ware dingen zijn. Vanuit het zicht op die werkelijkheid kun je in het ‘eerste’ het oorspronkelijke ontdekken. God schept de mens in een hemel en een aarde, de omgeving die Hij voor de mens heeft bedacht en bedoeld, en Hij sluit met hem een verbond. Hij wil Zich de mens verenigen. Dat is de diepste gedachte van God. Vanuit dit geestelijke perspectief gaan we verder met onze studie van het Oude Testament: we benaderen de verhalen en gebeurtenissen vanuit Gods koninkrijk.

In historisch perspectief

We gaan de geschiedenissen in het Oude Testament ook in een historisch perspectief plaatsen. Dat perspectief is nooit in tegenspraak met het geestelijke perspectief. Ze vullen elkaar aan. Het historische perspectief heb je ook nodig om de dingen die gebeuren te gaan begrijpen. Samen met het geestelijke perspectief geeft het zicht op wat er in het Oude Testament beschreven staat. Het historisch perspectief is belangrijk om mensen en gebeurtenissen in een bepaalde periode te kunnen plaatsen, om ze in hun context te kunnen benaderen. En dat is noodzakelijk voor het begrijpen van de boodschap van het Oude Testament. Zonder historisch perspectief krijg je geen ‘grond’ onder de voeten. Zonder geestelijk perspectief krijg je geen ‘licht’ voor je voeten. Als de Heer je pad verlicht, kun je de weg zien die Hij bedoelt en die weg ook gaan.

De context van het Oude Testament is niet altijd eenvoudig. Er gebeurt ongelofelijk veel en het bestrijkt een periode van tenminste vierduizend jaar. Het Oude Testament beschrijft vierduizend jaar menselijke geschiedenis. Soms heel globaal: in een enkel hoofdstuk wordt dan ‘even’ een periode van duizend jaar beschreven. En dan weer heel gedetailleerd: je krijgt dan veel informatie over bepaalde gebeurtenissen in een korte tijdsperiode. Om van die context een goed beeld te krijgen gaan we eerst een ‘grote lijn’ aanbrengen in de verhalen van het Oude Testament, en de chronologie daarin aangeven.

Totaaloverzicht

Ik wil u een globaal ‘totaaloverzicht’ aanbieden. Daarin is de bijbelse geschiedenis ingedeeld in een aantal perioden die zich kenmerken door bepaalde gebeurtenissen en situaties. Daar staan ook tijdsbepalingen bij. Daar moet je natuurlijk wel ‘voorzichtig’ mee omgaan. Als er in dit overzicht aan de rechterkant een bepaald jaartal staat, is dat geen ‘wet van Meden en Perzen’ - om het met een oudtestamentische term te zeggen. Het is een tijdsindicatie. De jaartallen zijn berekend door geleerden die zich daarmee bezig hebben gehouden. Op sommige punten zijn ze het niet helemaal met elkaar eens en dan kan het best wel eens een aantal jaar in de tijdsaanduiding schelen. Het leuke van het aangeven van jaartallen is dat je een indruk krijgt van lengten van perioden, van hoe lang het een en het ander geduurd heeft, en hoe het een en het ander met elkaar in verhouding staat. Daarom hierbij een document met een overzicht van de diverse perioden in het Oude Testament, met bijbehorende vindplaatsen en tijdsindicaties.

Ik wil dit document globaal met u doornemen. Om daarmee een overzicht te geven over alles wat in de Bijbel beschreven staat tussen de schepping en de komst van Jezus Christus. Want dat is het moment waarop het tweede verbond, het Nieuwe Testament ingaat. Je ziet aan de linkerkant een aantal perioden staan die ik met een bepaalde term typeer: de voortijd, de tijd van de aartsvaders, de tijd van Mozes en Jozua, enz. Daaronder vind je een aantal mensen en gebeurtenissen die zo’n periode kenmerken. Die opsomming is natuurlijk niet compleet: ik heb mij moeten beperken om het overzichtelijk te houden. Daarachter vind je een kolom met de plaatsen waar je het verhaal in de Bijbel kunt terugvinden. En helemaal rechts zie je tijdsindicaties staan met jaartallen die allemaal als ‘vóór Christus’ gelezen dienen te worden. Ik had voor al die jaartallen een minteken kunnen zetten; ter wille van de leesbaarheid heb ik dat niet gedaan.

De eerste periode waar de Bijbel over spreekt is de periode van de schepping. Het eerste jaartal dat je ziet staan is berekend aan de hand het aantal jaren dat Adam heeft geleefd, en het aantal jaren dat zijn nakomelingen hebben geleefd. Op basis van deze geslachtslijsten in de Bijbel heeft men berekend dat de schepping van Adam in het jaar 4004 vóór Christus heeft plaatsgevonden.

Scheppingsdagen

Dat betekent natuurlijk niet dat de hele wereld op dat moment geschapen is, want Adam is geschapen op de zesde dag. Aan de schepping van Adam, de schepping van de mens, gaan vijf scheppingsdagen vooraf. Die scheppingsdagen mag je zien als scheppingsperioden. De Bijbel spreekt over een aantal fasen of perioden waarin God de op dat moment reeds geschapen hemel en aarde heeft geordend. Toen God de wereld schiep, was de aarde woest en ledig. De aarde was op dat moment nog ‘ongeordend’, zegt dr. M. Reisel in zijn transcriptievertaling. In de ‘dagen’ daarna, de perioden die daarop volgen, schept God steeds weer nieuwe dingen, ordent Hij in die geschapen wereld een aantal zaken, en brengt Hij daarin nieuwe dingen tot aanzijn. Je mag hier natuurlijk ook anders over denken en voor jezelf vasthouden dat die zes scheppingsdagen daadwerkelijk dagen van 24 uur zijn geweest.

De schepping van hemel en aarde

Persoonlijk denk ik dat het perioden zijn. Mogelijk van duizend jaar - dat zou kunnen (naar 2Pe.3:8). Korter of langer zou ook kunnen. Besef in ieder geval dat vóór het ingaan van die zeven scheppingsdagen er nog een tijd is geweest waarin God de hemel en de aarde schept, een periode waarin de wording van de aarde zélf tot stand komt. Die wording van de aarde gaat aan de ordening van alle dingen op aarde vooraf. Met andere woorden: het is niet mogelijk om in te schatten wanneer God is begonnen met het scheppen van de hemel en de aarde (Gen.1:1); daar kunnen we geen jaartal bijzetten. Dat hoeft ook niet. Het jaartal 4004 vC, gekoppeld aan het begin van Adams leven, biedt houvast genoeg. Daar begint de vierduizend jaar menselijke geschiedenis in de tijd van het Oude Testament, in de wereld die God daarvóór ten bate van die mens tot aanzijn heeft gebracht. Die wereld bestaat uit een onzichtbare en een zichtbare component. In de komende bijbelstudies gaan we dieper op de schepping en die scheppingsdagen in.

De voortijd

De voortijd is in het overzicht de tweede periode. De tijd die begint met het leven van de eerste mensen op aarde, met het leven van Adam en Eva in de hof van Eden, waarin zij na een zekere tijd tot zonde worden gebracht. Een tijd die door het leven van de nakomelingen van Adam en Eva wordt bepaald. Om te beginnen door Kaïn en Abel. Kaïn, die zijn broeder doodt en daarmee aangeeft dat het in die tijd niet de goede kant op gaat. De geboorte van Set geeft weer nieuw perspectief. Een man als Henoch, die in die voortijd leeft, laat zien dat het wandelen met God je in de hemel tot een enorme hoogte kan verheffen.

Aan de andere kant leeft er in die tijd ook een Lamech, een vreselijke geweldenaar die met grote woorden het een en ander ‘uitbalkt.’ En natuurlijk Noach, de man die we allemaal kennen van de bouw van de ark, van de redding die God tijdens de zondvloed bewerkt. In slechts enkele hoofdstukken, van Genesis 1 tot Genesis 7, wordt die hele voortijd uitgetekend. Maar als je de jaartallen met elkaar vergelijkt, dan zie je dat de zondvloed 1656 jaar na de schepping van de mens plaatsvindt. Het gaat dus over een zeer lange tijdsperiode.

Van Adam tot Christus is een periode van circa vierduizend jaar; bijna de helft daarvan wordt door die voortijd ingenomen: 1656 jaar van de 4000 jaar. Dat is een tijdsperiode die maar iets korter duurt dan die van Abraham tot Christus. Volgens ons overzicht duurt de voortijd bijna honderd jaar langer dan de periode van Mozes tot Christus.

Je kunt de lengte van de voortijd ook met recentere perioden in de geschiedenis vergelijken. Denk bijvoorbeeld aan de tijd van de Romeinse keizers aan het begin van onze jaartelling Zij hebben tot ongeveer 300 tot 350 jaar geregeerd, tot aan de tijd van de concilies. Vanaf die tijd tot aan het heden is ook zo’n periode van 16 à 17 eeuwen; dat is dus best heel lang. We zien dat die voortijd in slechts enkele hoofdstukken wordt beschreven. Toch er is heel veel gebeurd. De voortijd heeft een enorme ‘impact’ gekregen: door de zondeval en de zondvloed. Door alles wat er in de levens van de mensen in die tijd gebeurt. We komen er in volgende bijbelstudies op terug. We gaan er dan ook bijbelgedeelten uit het Nieuwe Testament bijzetten die op die periode betrekking hebben. Van Noach wordt in het Nieuwe Testament het een en ander gezegd: het zal zijn als in de dagen van Noach. En dan gaat het over nu, over de eindtijd. Die voortijd heeft ons dus best veel te zeggen, zeker als we er vanuit het licht van Gods koninkrijk naar kijken. Dus vanuit het geestelijke perspectief er in het historische perspectief naar gaan kijken.

Van de zondvloed tot de roeping van Abram

Na de zondvloed begint God eigenlijk opnieuw, moet God ‘opnieuw’ beginnen met acht mensen. Dat is wat: slechts acht mensen. In een wereld die veel van zijn oorspronkelijke glans heeft verloren. De zondvloed heeft ongelofelijk veel schade aangericht in de natuurlijke wereld en ook grote veranderingen aangebracht in de geestelijke wereld. Daarom een nieuw begin en een nieuwe verbondssluiting van God met Noach en zijn nakomelingen. Met mensen die trouw zijn geweest in de tijd vóór de zondvloed, van wie je zou mogen verwachten dat het nu goed gaat. Noach, een man die tot op dat moment ‘onberispelijk’ heeft geleefd. En wat gebeurt er? Toch weer een geestelijk verval. Beginnend bij Noach zelf, die dronken raakt. Bij zijn zonen, die daar heel verschillend op reageren. Daarna zien we hoe uit die zonen van Noach diverse volkeren ontstaan. En in die volkeren een verder verval plaatsvindt.

Op een gegeven moment gaat men in Babel een toren bouwen, omdat men denkt ten hemel te kunnen opstijgen. Ook dat is een gebeurtenis die een enorme doorwerking heeft tot op de dag van vandaag. We gaan daar uiteraard met elkaar nog eens goed naar kijken. In die tijd, in die derde periode die de Bijbel met maar drie hoofdstukken beschrijft, ontstaan ook de (latere) grote mogendheden. De grondslag van het Assyrische rijk, van het Babylonische rijk, van Egypte, wordt in die tijd gelegd. De Bijbel spreekt daarbij ook over de eerste machthebber op aarde: Nimrod. We komen er later op terug. In die tijd wordt Abram geboren: 425 jaar ná de zondvloed. Dat is ook een hele periode. Het zijn maar drie hoofdstukken; als je Genesis leest, ben je zo van hoofdstuk 8 in hoofdstuk 11 terecht gekomen. In hoofdstuk 12 denk je dan: het verhaal gaat verder met Abram. De beschrijving is kort, maar er is in die 425 jaar veel gebeurd.

De tijd van de aartsvaders

De situatie van de mensheid is aan het einde van die periode dusdanig verslechterd, dat de wens van God om met mensen een verbond aan te gaan, beperkt moet worden tot een volk dat God zich uit die mensen gaat verwerven. Een volk dat voor de hele mensheid tot zegen mag zijn. Je zou zeggen: een rest uít de mensheid die zich mag inzetten voor de rest ván die mensheid. De Bijbel spreekt hier op meerdere plaatsen over; het is een goddelijk principe. God gaat Zich een volk vormen, een eigen volk, te midden van de andere volken op aarde. En Hij begint bij een man die in Babel woont: Abram. Abram woont in Ur der Chaldeeën, dat is Babel. Uit die omgeving roept God Abram en mag hij optrekken naar Kanaän, naar het door God beloofde land. Uit Babel wegtrekken naar het beloofde land: dat hoor je ook in de boodschap van het Nieuwe Testament. Daar zitten geestelijke lijnen in die hier, in dit verhaal uit het Oude Testament, al gestalte krijgen.

Hoe oud is Abram? Hij is geen jonge man meer: hij is 75 jaar als hij de roepstem van God hoort om naar Kanaän te gaan. Wat denk je ervan? Ben je zelf al 75 jaar? En heb je dan nog zin in zo’n lange reis? Met de roeping van Abram zijn we in de vierde periode van ons overzicht aangekomen: de tijd van de aartsvaders. De aartsvaders van het door God bedoelde volk. Niet dat God Zich van aanvang af een eigen volk heeft willen verzamelen te midden van de andere volken; God wil met alle mensen omgaan. Op dat moment heeft Hij Zich moeten beperken tot een man die de vader mag worden van een volk dat - als alles goed gaat - tot zegen zal worden/zijn voor alle volken. Na het ontstaan ván dat volk zie je ín en te midden van dat volk helaas weer dezelfde dingen gebeuren als daarvoor met de hele mensheid. Steeds weer is het maar een deel, een rest waarmee God verder gaat. Nooit om anderen af te schrijven, maar om die rest in te zetten voor die anderen. God sluit met Abram een verbond. Daarbij krijgt hij van God een andere naam: Abram wordt Abraham. Na deze verbondssluiting wordt Sarah zwanger en wordt de door God beloofde zoon geboren. Prachtig: een verbond met God als grondslag voor de vrucht. Hierna lees je in Genesis 12 tot 50 de verhalen over Abraham, Isaak en Jacob. We gaan ze in komende bijbelstudies met elkaar doornemen, ze belichten vanuit de geestelijke wereld.

De tijd van de aartsvaders eindigt in ons overzicht op het moment dat Jacob met zijn hele familie naar Egypte vertrekt, naar Jozef die daar inmiddels onderkoning is geworden. Jozef, die op 17-jarige leeftijd door zijn broers naar Egypte wordt verkocht, en in dat land uiteindelijk door Farao tot onderkoning wordt aangesteld. Het zijn prachtige verhalen, met enorme diepten. Jozef mag het volk van zijn vader redden: een volk dat op dat moment uit 66 mensen bestaat (Gen.46:26). Vanuit stamvader Abraham is het in drie generaties uitgegroeid tot een volk van 66 mensen. We zijn dan wel 215 jaar verder: vanaf het moment dat Abraham door God geroepen wordt tot het moment waarop Jacob naar Egypte vertrekt, beslaat een periode van 215 jaar. Veel verhalen in die periode gaan over ‘oude’ mannen. Abraham is 75 jaar als hij naar Kanaän vertrekt, Jacob is 76 jaar als hij voor Esau wegvlucht en naar zijn oom Laban gaat - een wandeling van Breda naar Moskou (!)

In die periode van de aartsvaders mogen we ook het verhaal van Job plaatsen. Niet dat er in het boek Job een jaartal staat, maar de omschrijving van de rijkdom van Job en het hele gebeuren daaromheen plaatst het leven van Job in die tijd. Daar zullen we het dan ook in mogen gaan zien.

Nadat Jacob in Egypte is aangekomen woont het volk daar 215 jaar, voordat het onder leiding van Mozes er weer uit wegtrekt. De Israëlieten hebben daar dus 215 jaar gewoond. Aanvankelijk als welkome gasten van Farao, maar naarmate de tijd verstrijkt en de Farao’s elkaar opvolgen, worden ze vernederd tot een volk van slaven. De nieuwe Farao’s weten niet meer wat er met Jozef is afgesproken, ze hebben geen notie van wat Jozef in die tijd voor Egypte heeft betekend. Door de enorme groei van het volk gaat Farao de Israëlieten als een bedreiging voor zijn eigen volk zien en gaat hij ze als slaven behandelen. Midden in die tijd wordt Mozes geboren.

De tijd van Mozes en Jozua

Mozes is een bijzondere man; hij is 120 jaar geworden. Zijn leven wordt gekenmerkt door drie perioden. De eerste veertig jaar van zijn leven leeft hij als een prins aan het hof van Farao en wordt hij opgevoed in alle wijsheid van de Egyptenaren. Daarna is hij veertig jaar bij Jetro, nadat hij zijn volk heeft bezocht, het voor zijn volk heeft opgenomen, daarbij een Egyptenaar heeft gedood en moest vluchten. Veertig jaar zit hij achter de schapen en daar wordt hij ook door God geroepen om als leider van zijn volk terug te gaan naar Egypte en zijn volk naar Kanaän te leiden. Om dan ten slotte met dat volk 40 jaar in de woestijn rond te trekken, tot aan de grens van Kanaän. Drie periodes van 40 jaar. Als je de jaartallen volgt, dan zie je dat het volk in 1491 uittrekt en een jaar later bij de Sinaï is. Ze zijn dan een hele tijd bij die Sinaï: ze ontvangen daar de wet, de stenen tafelen, en ze bouwen daar de tabernakel. Weer een jaar later staan ze aan de grens van Kanaän. Die hele reis door de woestijn had dus maar twee jaar hoeven te duren. Maar omdat het aan de grens met die twaalf verspieders helemaal verkeerd gaat en het volk tegen Mozes - en daarmee tegen God - in opstand komt, moeten ze terug de woestijn in. Zo ontstaat die moeizame tocht van 38 jaar door de woestijn. Een onnodige verlenging. Maar wat een leerschool zit daarin. Het is opgeschreven ter waarschuwing, tot onderricht voor ons (1 Kor.10:11).

Let ook op de laatste regel van deze periode in het overzicht. Als Jozua Mozes opvolgt in 1451, mag het volk onder zijn leiding het land Kanaän gaan veroveren. Dat hebben ze niet op een ‘achtermiddag’ gedaan. Het heeft tien jaar geduurd. We kennen de verhalen over Jericho en Ai. Zij vormen het begin van de verovering van Kanaän. Maar voordat ze alle vijanden voor zich uit hebben verdreven en het hele land in bezit hebben genomen, zijn ze 10 jaar verder. Jozua heeft in die tijd het volk geleid en ondersteund.

De tijd van de richters

Dan komen we in de tijd van de richters. Een moeizame tijd. Mozes en Jozua zijn dood. Als Jozua sterft, belijdt het hele volk: Ik en mijn huis, wij zullen de Heer dienen (Joz.24:15). Maar het duurt niet lang tot de klad erin komt. Dat zie je in die Richterentijd steeds weer gebeuren: geestelijk verval, men valt af van de levende God, men gaat andere goden aanbidden, hele verkeerde dingen doen. Er ontstaat nood, want de vijand maakt van zo’n situatie altijd gebruik. Bij geestelijk verval duikt de vijand in het gat dat ontstaat. Er komt ellende en narigheid, en daarin klinkt dan het gebed om hulp en uitredding. Dan zie je steeds weer opnieuw Gods barmhartigheid: Hij biedt uitkomst door een richter te roepen en aan te stellen. En die richter brengt verlossing, brengt uitredding, verdrijft de vijanden, herstelt de dienst aan God en dan mogen ze weer verder. Maar dan begint het liedje van voren af aan. Verschrikkelijk, iedere keer opnieuw. In een periode van 300 jaar heeft zich dat twaalf keer herhaald. Steeds weer een richter die van Godswege uitredding biedt, en het verval daarna. Ik heb er maar enkele richters van opgeschreven: Debora, Gideon, Jefta, Simson.

In die periode is het ook dat Ruth met Naomi vanuit Moab naar Kanaän trekt, met Boaz huwt, en Obed als zoon baart. Obed: de vader van Isaï; Isaï: de vader van David. Inmiddels is daar ook de priester Eli die bij de tabernakel in Silo woont. Daar begint ook het verhaal van Samuël, die al op zeer jonge leeftijd de stem van God verstaat. Samuël heeft vijf en vijftig jaar lang het volk gericht.

De tijd van de koningen

Aan het einde van die tijd van de richters ontstaat bij het volk het verlangen naar een koning. Zo komen we in de tijd van de koningen. Dat is de moeilijkste tijd om te doorgronden. De Bijbel schrijft erover in 1 Samuël, 2 Samuël, 1 Koningen, 2 Koningen, 1 Kronieken en 2 Kronieken: veel Bijbelboeken worden aan die tijd gewijd. Ze zijn niet zo gemakkelijk om te lezen. In het begin nog wel, als er slechts één koning is die in heel Israël regeert. Eerst is dat Saul, dan David en daarna Salomo. Ook die verhalen kennen we, vooral die over David, de man naar Gods hart. Een man die ook misstappen maakt, maar toch kan functioneren op de plaats die God hem geeft. Een jongeman die vanuit het herderschap het koningschap oppakt en gaat invullen. En daarmee als herder-koning een prachtig type van Christus is. Die eerste koningen van Israël regeren ieder 40 jaar. Saul krijgt na een goed begin problemen door zijn ongeduld en ongehoorzaamheid. Met David gaat het vrij goed. Ook Salomo begint goed, maar komt aan het einde van zijn leven en regering in problemen door afgoderij. Na hem scheurt het rijk. Het koningschap over geheel Israël heeft slechts honderdtwintig jaar lang stand kunnen houden.

Twee koninkrijken

Daarna is het koninkrijk van Israël uiteengevallen in een tienstammenrijk dat zich nog 250 jaar heeft kunnen handhaven, en een tweestammenrijk dat bijna 400 jaar heeft kunnen bestaan. Slechts 120 jaar van de tijd van de koningen is gemeenschappelijk; de rest van die periode is gesplitst. Het tienstammenrijk wordt Israël of Efraïm genoemd, omdat de stam Efraïm daar zijn erfdeel heeft en die stam een grote invloed heeft uitgeoefend. Het tweestammenrijk wordt Juda genoemd. De hoofdstad van Juda is Jeruzalem; de hoofdstad van Israël is Samaria.

De Bijbel noemt de vele koningen in het tienstammenrijk bij naam, negentien op een rij. De meeste van hen doen ‘wat kwaad is in de ogen van de Heer’. Het is de tijd van Jerobeam, Achab, Joram, Jehu, Hosea (de koning). Tegelijkertijd hebben in die periode de profeten Elia, Elisa, Amos en Hosea geprofeteerd. Hun woorden zijn bewaard gebleven in profetenboeken. Het tienstammenrijk komt ten einde als het overweldigd wordt door Assyrië. Assyrië is op dat moment een wereldmacht geworden. De koning van Assyrië verovert het tienstammenrijk, vernietigt de hoofdstad Samaria, en voert de hele bevolking van het tienstammenrijk in gevangenschap weg. Het keert later niet meer terug. Het Assyrische rijk heeft het tienstammenrijk daadwerkelijk verstrooid en als volk teniet gedaan. Assyrië is daardoor een beeld van de demonische macht die Gods volk kapot wil maken, een beeld van de antichrist, van het antichristelijke rijk. We komen er later op terug.

Nadat het tienstammenrijk gevallen is, blijft het tweestammenrijk als klein koninkrijkje over. In de 400 jaar waarin het koninkrijk van Juda heeft bestaan, hebben negentien koningen en één koningin over dat rijk geregeerd. O.a. Rechabeam, Josafat, Atalja, Joas, Uzzia, Jotam, Hizkia en Josia. Onder hen zijn koningen die in hun leven met God rekening houden. We gaan die lijst nog verder uitwerken en doornemen. Het is de tijd waarin Jesaja, Micha, Nahum, Sefanja en Habakuk profeteren. Ook dat tweestammenrijk komt op een gegeven moment aan zijn einde. Het wordt dan door het wereldrijk Babel belaagd, de mogendheid die in die tijd de macht in handen heeft. Assyrië is door Babel opgeslokt. Zoals Babel later weer opgeslokt wordt door Perzië. De vijandige mogendheden volgen elkaar op. Het wereldrijk dat zij vertegenwoordigen wordt steeds groter: het vorige wordt opgenomen in het volgende. De val van Jeruzalem kondigt het einde van het tweestammenrijk Juda aan en daarmee het einde van de koningentijd. De Joden worden naar Babel weggevoerd. Daarmee ontstaat weer een zekere ‘eenvoud’ in de bijbelse geschiedenis. Je hebt niet meer te maken met namen van koningen in het tien- en tweestammenrijk die op elkaar lijken, met verhalen over twee volken die door elkaar heen lijken te lopen.

De tijd van de ballingschap in Babel

Die tijd van de ballingschap van Babel, die in het overzicht als achtste periode staat aangegeven, duurt zeventig jaar. Deze periode begint in 606 vC als de eerste Joden naar Babel worden weggevoerd: Daniël en zijn vrienden horen daarbij. Ook wordt het tempelgerei meegenomen. Nebukadnessar laat het volk in Juda zien wie de baas is. Na enkele jaren komen de koning en het volk van Juda tegen Babel in opstand. Nebukadnessar komt dan opnieuw naar Jeruzalem en zet een andere koning op de troon, Sedekia, die in zijn naam mag regeren. Hij voert een nog grotere groep mensen weg naar Babel. Nu moet ook Ezechiël mee. Dit gebeurt rond 600 vC. Jeruzalem wordt nog niet verwoest, de tempeldienst kan nog gewoon doorgaan. Jeremia profeteert in die tijd: mensen, onderwerp je aan de koning van Babel, want anders... (zie Jer.27:11-12). Maar het volk komt onder Sedekia opnieuw in opstand (2Kr.36:11-13). Dan is de maat vol. Jeruzalem had niet hoeven te vallen, de tempel had niet verbrand hoeven te worden nadat Nebukadnessar de eerstelingen uit Juda had weggevoerd. Daar had het bij kunnen blijven, zou je kunnen zeggen. Drie wegvoeringen in een periode van achttien jaar. Dat biedt een genuanceerd beeld van het einde van het tweestammenrijk Juda.

Aan het einde van de Babylonische ballingschap valt Babel ten prooi aan Perzië. Daniël beschrijft dat in zijn boek. Op het feest van koning Belsassar verschijnt er een hand die iets op de muur schrijft. Diezelfde nacht wordt het Babylonische rijk opgeslokt in het nieuwe wereldrijk rijk van de Meden en Perzen. De Judeeërs in Babel worden nu door Perzische koningen overheerst. Koning Cyrus (of Kores) geeft het volk twee jaar later verlof om terug te gaan naar hun eigen land. De Perzen hanteren een ander regime dan de Babyloniërs. Zij laten de onderworpen volken terugkeren naar hun eigen land. Ze geven hen zelfs geld en middelen mee om daar hun eigen tempels te herbouwen. Zo willen zij de vrede bewaren en de onderworpenheid bestendigen.

De tijd na de terugkeer uit Babel

Vanaf 536 vC mogen de Joden terug naar Juda en Jeruzalem. Maar wat doen ze? De meesten gaan niet terug, ze blijven gewoon in Babel wonen. Na zeventig jaar zijn ze aan die situatie gewend geraakt. Slechts een klein groepje gaat terug onder leiding van Zerubbabel. Zij beginnen in Jeruzalem aan de herbouw van de tempel en de herbouw van de stad. Dat wordt bemoeilijkt door de Samaritanen; hierdoor wordt de herbouw stilgelegd. Haggai profeteert, Zacharia profeteert, maar het duurt nog twintig jaar voordat de tempel enigszins klaar is. Er is op dat moment nog maar één groepje Joden teruggekeerd. De rest zit allemaal nog in Babel en omgeving, in het Perzische rijk.

In die periode speelt zich ook de geschiedenis van Ester af. Mordechai en Ester zijn niet naar Jeruzalem teruggekeerd. Ze hadden misschien wel gemogen, maar ze hebben het niet gedaan. Na koning Cyrus (Kores) komt eerst koning Darius aan de macht, en daarna koning Ahasveros. Dat is de koning die Ester en Mordechai in de gelegenheid stelt om hun volk te redden van Haman. Een prachtige geschiedenis die ons veel heeft te zeggen.

Na die koning komt koning Artachsasta op de troon; we zijn dan alweer een tijdje verder in de geschiedenis. In die periode treedt Ezra op. Hij gaat met een veel grotere groep ballingen terug naar Jeruzalem om toe te zien op het herstel van de tempeldienst. Weer dertien jaar later komt Nehemia naar Jeruzalem om te helpen de muren van de stad te herstellen, want het blijft daar toch een moeizaam gebeuren. Pas honderd jaar nadat Cyrus heeft gezegd: jullie mogen terug, wordt er in Jeruzalem voor het eerst weer feest gevierd, het Loofhuttenfeest. Het duurt dus honderd jaar voordat het volk weer ‘terug’ is in Jeruzalem en Juda. In drie stappen zijn ze weggevoerd, in drie stappen keren ze terug. Eerst met Zerubbabel, dan met Ezra en ten slotte met Nehemia.

De laatste profeet die in die tijd in Juda optreedt en waarvan het Oude Testament melding maakt, is Maleachi. Als je zijn profetieën leest, zie je dat ondanks het reveil van Ezra en ondanks de inzet om alles in Jeruzalem weer op orde te krijgen, er toch weer een geestelijk verval intreedt. De geschiedenis blijft zich herhalen. Nu wel op een andere manier dan vóór de ballingschap. Niet meer door de afgodendienst, maar door een ‘uiterlijke’ godsdienst, een vormendienst zonder waarachtige liefde voor God en zijn woord, een bezig-zijn waarin het wettische de kop opsteekt.

Interimtijd na Maleachi

De geschiedschrijving in het Oude Testament houdt in de tijd van Maleachi op. Er volgt dan een ‘tussentijd’ waarover de Bijbel zwijgt. Circa 400 jaar later treedt Johannes de Doper in Israël op om de komst van de Messias aan te kondigen. In die vier ‘donkere’ eeuwen is er natuurlijk wel veel gebeurd. Om daarvan een beeld te krijgen moeten we de boeken van de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus raadplegen. Hij heeft veel gebeurtenissen in die periode beschreven.

Opeenvolgende overheersing door vreemde mogendheden

Het Perzische rijk komt in die periode ten einde door de vele veroveringen van Alexander de Grote. Door hem ontstaat er een Grieks-Macedonisch wereldrijk. Het volk Israël is dan nog steeds niet zelfstandig. De ene heerser volgt de andere op. Als Alexander de Grote tijdens zijn veldtocht op jonge leeftijd sterft, ontstaat er ruzie tussen twee van zijn generaals: Ptolemaeus en Seleucus. De eerste krijgt het zuidelijke deel van Alexanders rijk; hij gaat heersen vanuit Egypte. De tweede krijgt het noordelijke deel en gaat heersen vanuit Syrië. Het volk Israël komt eerst onder Ptolemeïsche/Egyptische heerschappij: een periode van ongeveer honderd jaar waarin het volk min of meer zijn gang kan gaan. Een tijd waarin de ‘ijveraars van de wet’ steeds meer invloed krijgen, aangedreven door vroom-occulte, wettische geesten. De Seleuciden/Syriërs zitten niet stil. Op een gegeven moment pakken zij de heerschappij over Israël van de Ptolemaeën over. In de tijd daarna wordt de tempel in Jeruzalem door koning Antioches IV Epifanes ontwijd, moeten er varkens geofferd worden en moet Zeus als god door het volk aanbeden worden: een verschrikkelijke tijd.

De Makkabeeëntijd

Dan komen de Makkabeeën, opstandelingen uit het volk, die een einde proberen te maken aan die Syrische overheersing. Dat lukt ze aanvankelijk. De tempel wordt gezuiverd en opnieuw ingewijd. Om dat gebeuren te herdenken wordt het feest van de Tempelvernieuwing ingesteld, een feest waar Johannes in zijn evangelie over schrijft (Joh.10).

Het Romeinse rijk

Na enige tijd doet het Romeinse rijk zijn intrede. In 63 vC verovert het leger van de Romeinen het hele gebied rondom Palestina en gaan de keizers in Rome bepalen wat er in Israël gebeurt. Ze zetten daar stadhouders neer, maar ook koningen. Dit is de tijd van de Herodessen: Herodes de Grote, Herodes Antipas, Herodes Agrippa. Zij zijn afkomstig uit Edom. Herodes de Grote is de man die de kindermoord van Betlehem op zijn geweten heeft.

De geboorte van Jezus

Midden in die Romeinse tijd wordt Jezus geboren: in het jaar 6 vC. Dat klinkt een beetje vreemd. Het heeft te maken met een rekenfout. In de Romeinse tijd is het jaar nul vastgesteld, het jaar waarin Jezus is geboren. Achteraf blijkt hierbij een rekenfout te zijn gemaakt waardoor dat verschil van zes jaar is ontstaan. Het maakt voor ons tijdsoverzicht niet uit, de berekende tijdsindicaties zijn relatief. Het gaat in wezen om de verschillen, om de lengte van een bepaalde tijdsperiode, en niet om de jaartallen zelf.

Samengevat

We hebben de verhalen van het Oude Testament in grote lijnen geschetst. Vanuit deze basis gaan we in de volgende bijbelstudies de geschiedenissen per periode belichten en daarbij de aangegeven chronologische volgorde vasthouden. Aan de hand van dit overzicht gaan we wandelen door het Oude Testament. En daarin naast het historische perspectief ook steeds weer het geestelijke perspectief gebruiken, om er helder zicht op te krijgen en ervan te leren voor ons eigen leven. Ik hoop ik dat we op deze wandeling thuis zullen raken in de heilsgeschiedenis, in de doorgaande heilsopenbaring. Onze wandeling kan beginnen ...

Deze website houdt statistieken van uw bezoek bij. Wij gebruiken hiervoor Google Analytics, maar zonder persoonlijke gegevens door te geven. Geef hier uw keuze aan.